Afgelopen week zijn onze prinsesjes 1000 en 1 nacht oud geworden; een magische leeftijd. Ik weet heus wel dat je doorgaans tot een een dag of 10 rekent in dagen, dat je dan overgaat naar weken, naar maanden en dan via halve jaren naar hele jaren gaat rekenen. Ik stel op mijn leeftijd zelfs voor om in decennia te gaan rekenen.
Wat ik mij afvraag is waarom men de leeftijd van baby’s en peuters niet aangeeft in nachten? Ik heb nog nooit iemand met een enigszins bezorgd gezicht horen vragen over hoe de dagen gaan. Daarentegen ben ik veel gevraagd hoe de nachten gaan, vergezeld van een uitdrukking die het midden houdt tussen oprecht medeleven met mij en opluchting voor zichzelf. Dit komt doordat elke ouder weet dat een intense dag niet half zo erg is als een intense nacht.
We hebben dus al 1001 nacht met onze prinsesjes doorgebracht. De eerste 200 nachten stonden in het teken van ‘melk’ en ‘speentjes’. Van moedermelk tot kunstmelk, van speentje nul tot het papflesspeentje, van een ieniemienie fopspeentje tot formaat groot. We draaiden hier in het gezin in ploegendiensten van het ene melkmoment tot het andere melkmoment. Degene die dienst had moest waakzaam zijn, de ander moest proberen in een comateuze toestand te geraken om op te laden voor de volgende dienst.
Onze prinsesjes spuugden ook met regelmaat. Ze gaven ‘een mondje terug’, ze deden aan professioneel ‘projectielspugen’ maar ze waren boven alles erg goed in het uitspugen van hun fopspeentje. Na weer een doorwaakte nacht waarin we in psychedelische toestanden verkeerden, hebben we echt plannen bedacht hoe we die speentjes in hun mond konden houden waarbij de woorden ducttape, implantaat en vooral naald en draad niet geschuwd werden.
De nachten daarop werden steeds beter, in vergelijking met die eerste tweehonderd nachten dan. Geen wekker meer hoeven te zetten voor de nachtvoeding vonden we al een luxe en als we er tien keer uit moesten in een nacht, spraken we al van een goeie nacht.
In de nachten daarna hadden onze prinsesjes wel vaak onverklaarbare huilbuien, die we weten aan tandjes (geen tand te zien in de weken erna), krampjes (keurige regelmatige poepjes in de dagen erna), groeisprongetjes (er werd niet gegroeid en volgens ‘Oei, ik groei’ zaten we in een kalme periode) en te veel prikkels (zo’n hele dag naar het plafond staren is natuurlijk ook heel vermoeiend).
Nachtenlang hebben we rondjes gelopen met een kind dat alleen maar stil was als je het in een bijzonder moeilijke houding vasthield terwijl je aan het lopen was. We hebben kilometers per nacht afgelegd.
We beleefden ook spannende nachten in dit sprookje. Na de dag waarop Prinsesje 2 een koortsstuip met verstikking had beleefd, heb ik nachten geen oog dichtgedaan. Ik was bang voor herhaling en ook nog eens bang dat Prinsesje 1 ook nog een keertje voor de ‘intense beleving’ zou gaan.
Nachtenlang heb ik op een matrasje tussen de wiegjes liggen luisteren naar de zware ademhaling van mijn kleintjes. Benauwdheid klinkt overdag, gek genoeg, minder bedreigend dan in de stilte van de nacht.
Er waren nachten dat ik God, Allah en alle andere goden die ik hoog heb zitten, gesmeekt heb om de kindjes van zeven tot een uur of veertien later in goede gezondheid te laten slapen en als dat dan niet in hun macht lag, dan nam ik genoegen met Mary Poppins die spontaan aan zou bellen en die een paar maanden zou blijven logeren. Ik kon het altijd proberen, de vergiet van de ‘Pastafari’ was immers al in mijn hoofd gegroeid.
En nu gaan ze best goed, die nachten. De prinsesjes verzinnen elke avond, als ware Scheherazades nieuwe verhalen om de nacht door te komen, maar als ze eenmaal zijn verschoond, gelaafd, toegestopt, toegezongen, gekust, geknuffeld, voorgelezen,….
,… dan slapen ze als baby’s!