Op weg naar het kinderdagverblijf en de BSO geef ik mezelf een denkbeeldig schouderklopje want ik ben voor mijn doen erg op tijd. Om vijf over vijf stop ik voor de deur van ons dorpshuis dat ook onderdak biedt aan de opvang. Voor de deur staan een paar buurvrouwen op leeftijd.
´Hey buuf, want brengt jou naar het dorpshuis?’
‘Ik kom mijn meute ophalen.’
Ze kijken met een schuin oog naar de kerkklok.
‘Zo laat nog?”
‘Uhm, ja, nou ja, ik moet ook werken, dus, ja, wel een beetje laat ja,…’
Met een schuldcomplex dat zwaar op mijn schouders drukt, kom ik de opvang binnen. Mijn tweeling zit gezellig sap te drinken aan de grote tafel en mijn zoon doet iets met een zwaard en schiet zwaar in de stress doordat ik er al ben.
‘Drinken jouw kinderen sap dan?’
‘Je laat ze toch wel af en toe iets drinken met suiker? Ze moeten hun bouwsteentjes toch ergens van maken.’
De dag erna loop ik door de stad met mijn tweeling in de buggy. Op een of andere manier vinden mensen het altijd zeer noodzakelijk om een praatje met mij te beginnen. Dit vind ik meestal leuk, want ik ben natuurlijk apetrots op het gespreksonderwerp. Na drie minuten heb ik de volgende opmerkingen al te pakken:
‘Goh, je kleedt ze hetzelfde. Dan benadruk je hun eigen identiteit niet echt, he?’
Of (op een andere dag wanneer ik niet al te lui met aankleden was en ze niet hetzelfde aanhebben)
‘Goh, kleed je ze niet hetzelfde? Dat is toch juist leuk bij een identieke tweeling?’
‘Ahwww, een tweeling. Gezellig, altijd met z’n tweeën.’
Of (ze zijn nog geen anderhalf)
‘Ahwww, een tweeling, wel belangrijk dat je af en toe een-op-een tijd met ze hebt hoor.’
‘Je kleedt ze wel warm, he?’
Of
‘Oh jee, hebben ze het niet een beetje koud?’
Als ik dan weer thuis ben, dan is het meestal tijd voor hun middagslaapje.
Ik bij mijn eerste kind:
‘Echt? Hem laten huilen? Nou, dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen hoor. Een kind huilt niet voor niets.’
Ik bij mijn tweede en derde kind:
‘Nou, ik controleer natuurlijk wel of er echt niets aan de hand is, maar dan loop ik toch bij ze weg. Dan ga ik een wasje vouwen ofzo. Als ze na tien minuten nog huilen, dan ga ik nog wel eventjes kijken. Ik hoor het heus wel als er echt iets aan de hand is.’
’s Avonds komt de oppas. Die durf ik eigenlijk alleen nog maar in te schakelen bij werkgerelateerde zaken. Nou ja, okay, ook tijdens dat ene uurtje dat ik ga sporten.
‘Goh, drie dagen BSO? En dan ook nog af en toe een oppas?’
‘Goed hoor, dat je werkt, dan blijf je een beetje in de maatschappij.’
‘Zo mis je wel heel veel van je kinderen, he? Lijkt me niks als de oppas het eerste stapje ziet.’
‘Je kan je niet echt inzetten voor de school als je werkt.’
Vanaf de allereerste positieve zwangerschapstest heb ik advies ontvangen. Soms gevraagd maar meestal ongevraagd. Iedereen schijnt ook een mening te willen uiten over hoe ik het moederschap aanpak. Ik heb mij nog nooit zo onzeker gevoeld als in deze jaren. Ik heb mezelf voorgenomen om alleen nog maar gevraagd advies te geven, mijn eigen gevoel te vertellen, maar niet verslag te doen van andermans doen en laten.
Op weg naar het kinderdag’verdrijf’ en de BSO baal ik er meestal van dat ik mijn werk nog niet af heb, dat mijn huishouden ontploft is en ben ik bang dat mijn kroost lastig is geweest. Ik voel me altijd te kort schieten. Dus dat ene complimentje dat ik mezelf gunde,….